Het Romeinse leger

 

Als de macht hebbenden in Rome het nodig vonden om oorlog te voeren werd er een volksmilitie opgetrommeld. De burgersoldaten (de burgers inde volksmilitie) werden bij de volksstellingen opgeschreven, en zo  konden ze snel worden opgeroepen. Burgers die mee vochten moesten hun eigen wapenuitrusting kopen en onderhouden.

Aan het eind van een veldtocht kregen de soldaten een beloning: een stukje grond of geld.

 

Maar toen het rijk zich uitbreidde werden de mensen ontevreden over het burgerleger. Want de burgers waren ver van huis en het duurde lang voordat ze terug waren, dat was vooral nadelig voor boeren want die moesten oogsten, zaaien en ook het land onderhouden.

Daarom werd rond 100 voor Christus door de Romeinse veldheer en consul Gaius Marius in principe een beroepsleger van het burgerleger gemaakt. Zodat de boeren een andere bron van inkomsten hadden. En langer weg konden blijven

 

Toen Augustus de eerste keizer van het Romeinse rijk werd, begon hij de grenzen van het Rijk  duidelijk te maken. Want voor het keizerschap van Augustus was het Romeinse rijk namelijk een rijk met zones waar de Romeinen steeds minder invloed kregen als je verder van Rome en Italië vandaan ging.

Augustus veroverde grote gebieden in Midden-Europa, en hij probeerde ook om Noord-Europa te veroveren, maar dat wilde niet echt lukken. Want toen Varus (1 van zijn generalen) met zijn legioenen een enorme nederlaag leed bij het Teutoburgerwoud (in 9 na Christus), begon het Romeinse rijk zeer duidelijke grenzen te maken om het gebied waar het de macht in handen had. Keizer Augustus bewaarde binnen de grenzen van dit rijk de vrede en de rust. Die vrede werd naar hem genoemd: Pax Augusta. Langs de noordgrens

(aan de oevers van de Rijn en Donau) werden vele forten gebouwd, om genoeg druk op de barbaren buiten het rijk uit te oefenen. Op deze manier werd het Romeinse leger een staand leger, wat uniek was in die tijd.